Het praalgraf in de Munsterkerk: een uniek monument
Het graafschap, sedert 1339 hertogdom Gelder, omvatte het gebied dat tegenwoordig de provincie Gelderland is en daarnaast ook grote gedeelten van het huidige Midden- en Noord-Limburg en aangrenzend Duits gebied, met name de voormalige Kreisen Geldern en Erkelenz.
Het hertogdom Gelder is in de Nederlandse geschiedschrijving vooral bekend geworden doordat dit gewest pas in 1543 door het verdrag van Venlo bij de Habsburgse Nederlanden van Karel V werd gevoegd. Tot 1543 had het zich tegen de Bourgondische en later Habsburgse annexatiepogingen weten te verzetten en hadden zijn inwoners onder eigen landsheren geleefd.
Tot de oudste bezittingen die reeds omstreeks 1200 in handen van de graven van Gelder waren, behoorde het gebied rond het kasteel Geldern waar de graven hun naam aan ontleenden. Voorts was de graaf in onze streken in het bezit van Aldekerk, Nieukerk, Wetten, Venray en Roermond. In de loop van de dertiende eeuw verwierf hij rechten te Sint Odiliënberg, Roosteren, Krickenbeck en Linne. Na 1250 blijkt de graaf ten slotte goederen te Goch en omgeving en te Venlo te bezitten. Onder dit conglomeraat van de zuidelijk gelegen rechten en goederen, divers van omvang en herkomst, nam Roermond de belangrijkste plaats in. Mede door toedoen van de graaf ontwikkelde Roermond zich in de eerste decennia van de dertiende eeuw tot stad. In 1234 moet deze fase grotendeels voltooid zijn geweest. In dit jaar is sprake van Roermondse schepenen, burgers en een (stads)zegel.
Te Roermond stichtte graaf Gerard IV omstreeks 1218 de Munsterabdij. De Munsterkerk werd reeds op 1 oktober 1220 door de bisschop van Keulen gewijd. De kerk had toen nog niet haar grootste omvang bereikt. Het westwerk, waarop pas in de negentiende eeuw twee torens zouden verrijzen, werd later in de dertiende eeuw gebouwd. Reeds spoedig na de inwijding kreeg de Munsterkerk bekendheid als Maria-bedevaartsoord.
Grafmonument voor Graaf Gerard IV van Gelder en zijn vrouw Margaretha van Brabant
Graaf Gerard IV van Gelder overleed in 1229. Zijn vrouw Margaretha van Brabant kwam in 1231 te overlijden. Kort na de dood werd het thans nog bestaande grafmonument voor deze heerser en zijn vrouw opgericht. De plek van begraven zal niet veel discussie hebben opgeleverd: de kerk van de door graaf Gerard IV van Gelder gefundeerde Cisterciënzerinnenabdij Onze Lieve Vrouwe Munster te Roermond werd gekozen als laatste rustplaats, waarschijnlijk met in het achterhoofd de gedachte dat deze kerk kon dienen als vorstelijk mausoleum voor het Gelderse grafelijk (en vanaf 1339 hertogelijk) geslacht. Maar doordat nazaten van Gerard IV zelf andere kloosters hebben gesticht, waar ze liever begraven wilden worden, is het bij dit ene vorstelijke graf gebleven; dit graf echter behoort 780 jaar later tot een uniek stuk nationaal en internationaal cultureel erfgoed.
Beschrijving praalgraf
De graftombe is omgeven door twaalf zuiltjes met uitspringende basementen. De hoekzuiltjes staan geheel vrij. De kapitelen van de zuiltjes, voorzien van bladmotieven, staan in verband met een sierlijst. In de vlakken tussen de zuiltjes zijn driepasnissen aangebracht. Op deze tombe liggen twee dekplaten ter lengte van 218 cm, met een gezamenlijke breedte van 135 cm. Beide dekplaten ten slotte dragen een levensgroot grafbeeld (185 cm) en wel het beeld van Gerard IV aan de rechter of zuidelijke zijde en het beeld van Margaretha van Brabant aan de linker of noordelijke zijde. Het echtpaar is afgebeeld in een slapende houding, zij het dat hun ogen ietwat geopend zijn. Ze hebben het hoofd op een kussen, de handen gelijkvormig op hun borst en dijbeen rustend. De graaf en de gravin zijn als jonge mensen, overeenkomstig de symboliek van de dertiende eeuw, weergegeven. Hun grafbeelden zijn niet als portretten bedoeld. Beide overledenen dragen een van de schouders afhangende mantel, bijeengehouden door een koord, voorts een geplooid bovenkleed, dat om het middel door een riem of band omgord wordt, en een onderkleed. Zij dragen halssieraden en hun voeten rusten op basementen. Ter linkerzijde van Gerard IV hangt aan zijn gordel een van twee kwasten voorziene tas of beurs. De gravin draagt een rond geplooid hoofddeksel dat door een onder haar kin doorlopende band wordt vastgehouden. Blijkens kleurschakeringen op de gewassen pentekening van 1803 was het grafmonument ook toen beschilderd.
De Duitser Franz Bock die in 1873 een artikel over de Munsterkerk publiceerde, vermeldt iets over de kleuren vóór de restauratie van het grafmonument in 1873: de mantel van de graaf was rood en met goud afgezet, het onderkleed was wit. Sedert de restauratie is het onderkleed rood en de mantel groen! De belangrijkste ingreep tijdens de restauratie van 1873 was dat de tombe op een 17 cm hoge sokkel werd geplaatst. Overigens bevinden zich onder het grafmonument twee grafkelders. De grafkelder onder het beeld van Margaretha van Brabant werd al in 1699 geopend. Veel later, in 1876, vond een meer wetenschappelijk onderzoek plaats. In beide grafkelders werden de resten van een stoffelijk overschot aangetroffen. Het grafmonument staat aldus op zijn oorspronkelijke plaats en wel onder de romaanse koepel vóór het koor. Hoewel het monument geen inscriptie draagt, kan men, gezien de plaats in de kerk en de schriftelijke gegevens sedert de veertiende eeuw, ervan uitgaan dat het grafmonument voor Gerard IV en zijn echtgenote bedoeld is
Uniciteit
Dit praalgraf is om meerdere redenen uniek te noemen, niet alleen voor Nederland, maar zelfs voor heel West-Europa. De voornaamste reden voor deze positie is gelegen in het feit dat het grafmonument redelijk ongeschonden tot ons is gekomen. Veelal zijn grafmonumenten uit de Middeleeuwen in de loop der jaren ernstig beschadigd, hetzij door de Beeldenstorm in de zestiende eeuw, hetzij door het profaan gebruik van kerken en de daarmee gepaard gaande beschadigingen aan het interieur ten tijde van de Franse Bezetting aan het eind van de achttiende eeuw. De Munsterkerk heeft beide periodes goed overleefd en ook het grafmonument heeft daarbij nauwelijks noemenswaardige schade opgelopen, zodat het zich nog altijd in grotendeels originele staat, zonder noodzakelijke latere aanvullingen van vernielde delen, aan ons presenteert. Het is zodoende het oudste nog bestaande voorbeeld van een dubbelgraf, een tombe waarop zowel man als vrouw zijn afgebeeld, in heel Europa.
Een tweede uniek aspect is dat deze tombe zich na 780 jaar nog altijd op de originele plek bevindt, onder de koepel van de kerk. In de loop der eeuwen zijn de meeste grafmonumenten die een prominente plaats in kerken innemen verplaatst, ten gunste van het vieren van de liturgie. Hoewel deze gedachte in Roermond ook heeft gespeeld (het meest recent nog in 1966), is tegen dergelijke desastreuze plannen altijd succesvol geprotesteerd. Zo is heden ten dage nog zichtbaar hoe de bouwmeester(s) van de kerk en de kunstenaar(s) verantwoordelijk voor het graf samen een uniek ensemble, vol symboliek, hebben ontworpen.
Het grafmonument staat onder de koepel van de kerk die vóór de restauratie van de kerk door Cuypers tussen 1869 en 1894, waarbij de twee westtorens aan de kerk werden toegevoegd, het hoogste punt van de kerk was. De koepel is een octogoon, een achthoek. In de Middeleeuwse getallensymboliek is acht het nummer van volmaaktheid en verrijzenis: de kerkvader Augustinus meldt dat wanneer zeven het getal van de schepping is (in zeven dagen schiep God de wereld), acht het getal van de herschepping door Christus is. Deze gedachte ligt bijvoorbeeld ook ten grondslag aan de achthoekige vorm van doopvonten en baptisteria. Opvallend is dat het grafmonument niet midden onder de koepel staat. Dit is een argument voor een derde reden van uniciteit, namelijk dat dit grafmonument niet op zichzelf staat, maar deel uitmaakt van een gepland ensemble.
De Munsterkerk mag onder haar rijk kunstbezit een zandstenen beeld rekenen, voorstellende Christus Triomfator, dat aan het eind van de twaalfde eeuw vervaardigd zal zijn. Het is waarschijnlijk gemaakt door hetzelfde steenhouwersatelier dat voor de Maastrichtse Sint Servaasbasiliek rond 1180 een tympaan en een retabel heeft gemaakt. Dit kwalitatief hoogstaande beeld is de oudste vrijstaande sculptuur in Nederland en staat op de lijst in het kader van de Wet Behoud Cultuurbezit: het is dus één van de belangrijkste kunstwerken in Nederland. Dit beeld stond eeuwenlang in de koepel, recht tegenover het grafmonument van Gerard IV en Margaretha, zodat de graaf en de gravin, door hun licht geopende ogen, konden opkijken naar Christus, die hun in de Verrijzenis was voorgegaan, en mochten hopen net als hem ook te mogen verrijzen tot eeuwig leven. Na enkele omzwervingen binnen de kerk is bij de recente herinrichting van de Munsterkerk het beeld weer op zijn oude plek in de koepel geplaatst en dit symbolisch ensemble hersteld. Voor zover bekend zijn er geen andere voorbeelden te noemen van een grafmonument in deze vroege periode waarbij sprake is van een ensemble dat zorgvuldig gepland en zelfs architecturaal bepaald is.
Het hekwerk
In 1803, het jaar dat de Munsterkerk na de Franse Bezetting weer werd vrijgegeven voor de eredienst, maakte de Roermondse beeldhouwer Hendrik Baur een tekening van het grafmonument. Op deze tekening is onder meer een hekwerk te zien, dat geen deel uitmaakte van het oorspronkelijke ensemble, maar rond 1500 ter verfraaiing en bescherming van het monument zal zijn toegevoegd. Dit hekwerk is niet lang na het vervaardigen van de tekening verwijderd en verdwenen.
Het hek werd gevormd door vier hoekstijlen die elk een zittende leeuw met een wapenschild droegen. De twee oostelijke posten zijn ten dele bewerkt tot twee op elkaar geplaatste, getorste zuilen met parelversiering. De vier stijlen zijn tenminste aan drie zijden onderling verbonden door middel van twee regels. Tussen de regels zijn spijlen aangebracht, namelijk zes aan de noordelijke en zuidelijke zijde en drie aan de oostelijke zijde. De spijlen ten slotte zijn samengesteld uit twee op elkaar geplaatste getorste zuilen met parelversiering. Op de bovenste regel aan de noordelijke, oostelijke en zuidelijke zijde als ook op het gedetailleerde schot aan de westelijke zijde zijn lelies aangebracht. Enig houvast voor de datering wordt mogelijk geboden door de getorste zuiltjes. Dergelijke op elkaar geplaatste zuiltjes treft men nog aan in de celebrantenzetels en in de wangen van de koorbank in de proosdijkerk te Kempen (Kreis Viersen). Zij werden in 1486 respectievelijk 1493 vervaardigd. Getorste zuiltjes met parelversiering treft men voorts aan in de wangen van de koorbanken in de Sint-Martinuskerk te Venlo, die volgens Witsen Elias waarschijnlijk niet vóór 1500 vervaardigd werden. Het hekwerk rond het praalgraf in de Munsterkerk zou aldus misschien in de eerste decennia van de zestiende eeuw gedateerd kunnen worden. Niet zeker is of het hekwerk in hout of in metaal was uitgevoerd. De getorste zuiltjes te Kempen en Venlo zijn van hout. De constructie van lelies op de bovenste regels van het hekwerk zou er echter op kunnen duiden dat deze zuiltjes van metaal (messing of koper) waren vervaardigd.
Interessant in dit verband is ook het grafschrift, dat door Baur eveneens is gekopieerd: Anno millesimo ducentesimo vigesimo quarto xvi July Gerardus Tertius de Nassovia sixtus comes Geldriae et Zutphaniae cum margareta Uxore sua ducis Brabantiae filia ad instantiam matris suae Richardis de Nassovia natae ducissae Iuliacensis primae huius loci. Abatissae monasterium hoc fundavit. Obyt anno millesimo ducentesimo vigesimo nono ipso die sancti Severi episcopi ambo sub hac tumbo sepulti.
Het vorstelijk praalgraf en het koninklijk huis
Op 16 juli 1224 stichtte Gerard III van Nassau, zesde graaf van Gelre en Zutphen, met Margaretha, zijn echtgenote, dochter van de hertog van Brabant, op verzoek van zijn moeder Richardis van Nassau, geboren hertogin van Gulik, eerste abdis van dit huis, dit klooster. Hij overleed in 1229 op de feestdag van de heilige Severus, bisschop. Beiden zijn in dit praalgraf begraven. Dit grafschrift, dat zeker niet oorspronkelijk zal zijn maar waarschijnlijk pas in de zeventiende eeuw is toegevoegd ter vervanging van oudere grafschriften, is er de oorzaak van dat lange tijd gedacht is dat het in Roermond begraven gravenpaar voorouders zouden zijn van het Nederlands Koninklijk huis; immers, van zowel Gerard als van zijn moeder Richardis wordt expliciet vermeld dat zij afkomstig zijn uit het geslacht van Nassau. Recentelijk heeft genealogisch onderzoek echter uitgewezen dat het hier gaat om twee verschillende takken binnen de familie, zodat de huidige koninklijke familie geen directe nazaat is. Toch heeft het aan vorstelijke belangstelling rondom dit graf nooit ontbroken. In het Gulden boek van de Munsterkerk, dat door hoge gasten bij hun bezoek getekend wordt, vinden we diverse handtekeningen van leden van de koninklijke familie; in 1842 verleende koning Willem II een subsidie voor de restauratie van de Munsterkerk, omwille van de monumentale waarde van de kerk én vanwege het aanwezige vorstelijke praalgraf.
Huidige toestand
Recent onderzoek heeft aangetoond dat het graf zich helaas in een slechte toestand bevindt. De in een restauratie uit de negentiende eeuw gebruikte materialen vertonen gebreken (met name de ijzeren krammen die toentertijd in het monument zijn aangebracht zijn gaan oxideren), hetgeen tot ernstige beschadigingen van het steenwerk heeft geleid. Door de eeuwen heen zijn kleinere ‘ongelukjes’ op een slordige wijze bijgewerkt. De polychromie van het monument dient onder handen genomen te worden. Een gedegen en zorgvuldige restauratie is nodig om dit absoluut eenmalige monument voor het nageslacht te kunnen bewaren. Zoals hierboven meermaals is onderstreept, mag het praalgraf in de Munsterkerk om diverse redenen uniek genoemd worden. Het is één van de belangrijkste monumenten in zijn soort en een waardevol bezit voor Nederland. We hebben dan ook een gezamenlijke verplichting om dit cultuurgoed te beschermen en in goede staat aan volgende generaties door te geven.