Historie van de H. Christoforus-parochie in kort bestek
Na vele tientallen eeuwen gemeanderd te hebben kreeg de Maas een voorlopig bed toegewezen, doordat de heren van Horn en met toestemming van de Gelderse hertog verlof gaven aan het bestuur van de stad Roermond in 1342 om de bedding van de Maas te verleggen naar de stad toe. Sindsdien kon Ruregemunde eerst goed Roermond genoemd worden, want vanaf toen mondde de Roer eerst uit de Maas recht tegenover de Christoffelberg, waarop nu de kathedraal gebouwd is.
Uit oude “diploma’s” van 30 oktober 1057, uitgewisseld tussen de bisschoppen van Utrecht en Luik, blijkt dat in die tijd in het hedendaagse Roermond nog geen enkele kerk bestond en dat de weinige bewoners aangewezen waren op “zielverzorging” vanuit Linne en St. Odiliënberg. Vanaf die tijd gold de Luikse bisschop tegelijk als wereldlijk vorst én als hogere geestelijke autoriteit ter plaatse. De stichting van de oorspronkelijke parochiekerk, toen moederkerk of moderkerk genoemd, op Buitenop is dan ook de oorsprong van Roermond, eerst nog als vlek, later dorp en nog later als oppidum, terwijl in 1232 aan Roermond stadsrechten zijn verleend.
In 1224 bekrachtigt Konrad, bisschop van Porto en Rufina, pauselijk legaat, de overeenkomst bestaande tussen de cisterciënzerorde te Roermond en Theodoricus als voogd en Albertus als pastoor van de parochiekerk. In 1268 geeft graaf Otto van Gelre het patronaatsrecht aan het Cisterciënzerklooster, nadat Theodoricus afstand gedaan had, zodat de abdis het recht verwierf de pastoor te benoemen. Engelbert, aartsdiaken van Luik, hechtte er zijn goedkeuring aan.
Het cisterciënzerklooster lag buiten de stadsmuur en was gebouwd op de ruïnes van de volgens Keulse annalen villa optima de Ruremunde, die in 1213 te vuur en te zwaard was verwoest door de gewezen en afgezette Duitse keizer Otto IV. Reden: een wraakoefening van Otto IV, die zijn zwager Gerard, Otto’s zoon, wilde straffen, omdat deze laatste te Frankfort in 1212 zijn stem op de tegen-keizer had uitgebracht. Op de puinhopen van deze villa verrees later het Maria-Munster. Toen dan ook bij de restauratiewerken rondom de Munsterkerk grondpeilingen werden verricht, stootte men op grondlagen, die de oude grachten van die “villa optima”, ook genoemd Curia Pott of Castrum Pott, nog duidelijk aangaven. (Curia Pott: een burcht met grachten afgesloten en met toegang tot het oppidum Ruregemunde en vastgebouwd tegen de wallen van de oude stad.
Het was toen gebruikelijk dat een parochie onder bescherming werd geplaatst. Daarvoor gold het instituut der advocatie-voogden, die in opdracht van de wereldlijke overheid de taak hadden dit bezit te verdedigen en te beschermen.
Uit vrees voor de belegering door de Fransen rond 1288-1289 werd besloten de parochiekerk te slopen, maar tegelijkertijd werd door Johannes van Stralen, kanunnik van Luik en investitus van Roermond, besloten in samenwerking met de magistraat van Roermond een nieuwe geschikte kerk te bouwen. Dit werd bekrachtigd door de aartsdiaken van Kemperland.
Het ging niet zo vlug, want op 27 juni 1391 beloofde de magistraat van Roermond opnieuw een nieuwe kerk te bouwen. Op 23 april 1410 kwamen in Bologna enkele kardinalen en bisschoppen uit Hongarije, Spanje, Korinthe en Frankrijk bijeen en een van de besluiten was het verlenen van een aflaat aan hen, die de bouw zouden steunen van de nieuwe parochiekerk van St. Lambertus en Christoffel. Deze nieuwe kerk werd gebouwd op de Christoffelberg, dichtbij Buitenop, die vanwege de verdediging van de stad afgegraven moest worden.
Voor deze nieuwe kerk kon in de inmiddels volgebouwde stad nauwelijks meer een open plaats gevonden worden. Dat is dan ook de reden dat deze kerk bij de bouw de vrije ruimte gemist heeft en als het ware werd ingeklemd tussen de belendende Kerkstraat en de stadsmuur, waarbinnen kerk met toren gebouwd moest worden. Maar… voor zo’n kwestie liepen toen nog de gemoederen hoog op en het verschil van opinie dat de stad tussen 1390 en 1400 verdeelde, is verwoord geworden in een interessant rapport van een van de bisschoppelijke commissarissen, waarin de beide strijdige meningen en veel wensen worden toegelicht. Dit rapport is teruggevonden rond 1930 in het Staatsarchief te Düsseldorf en waarschijnlijk samengesteld door Joannes de Lovanio, proost van Xanten.
In de 13e eeuw was er een St.Jacobskapel in Roermond, gelegen terzijde van de grote heirbaan, die van Roermond, langs Herten en Merum naar het zuiden voerde. Positieve gegevens over stichting hiervan zijn nog niet bekend. Maar de populariteit van St. Jacobus blijkt ook hieruit, dat de naam van de kapel overging op die van de Voorstad waar zij was gelegen. Op de bekende kaart van Jacob van Deventer, uit het midden van de 16e eeuw, is de Jacobskapel, die ongeveer 1588 werd verwoest, nog getekend ten oosten van de grote weg.
In de 15e eeuw is Roermond officieel toegelaten als Hanzestad. Het was ook in deze tijd dat verschillende kloosterorden zich binnen de stadswallen vestigden. Wij zien dan ook de Minderbroeders komen met de Kartuizers, die door hun kloostergebouwen en geleerden met hun aanhang het stadsaanzien van die dagen naar buiten deden rijzen en bekend maken. Het aantal kloosters groeide uit tot over de tien, maar van binnen de oude stadsmuren is hiervan niet een meer over. In de 14e eeuw werden de Markt en de Steenweg verhard en bestraat.
In 1381 vond de translatie plaats van het kapittel van St. Odiliënberg naar de kerk van de H. Geest te Roermond, een kerk die gewijd was ter ere van Petrus en Paulus en Martinus. Ze behield de naam van H.Geestkerk van de vroegere kapel van de H. Geest, die op dezelfde plaats was gebouwd (hoek Munsterstraat-H.Geeststraat). Deze kapel stond er al eeuwen tevoren en had behoord aan de hospitaalbroeders van de H. Geest, die zich de liefdadigheid en de zieken-verpleging met de stedelijke armenzorg aantrokken.
Langzaam begon Roermond zich in de goede richting te veranderen, maar in de 16e eeuw kwam over Roermond een grote ramp, die haar jaren en jaren in haar welvaart terugzette: de stadsbrand van 15 en 16 juli 1554. Het voornaamste en rijkste deel van de stad verbrandde, niet door versuijm van vuijr, maar door moortbrant zoals beschreven staat in de stukken van een proces, berustend in de Rijksarchieven te Arnhem. Daar lezen we dat op bevel van den viant zes boosdoeners 14 juli 1554 ’s nachts de muren met ladders beklommen aan de weidekant en lange smeulende vuurpoppen gelegd bij de pastorie aan de Hoogkerk, bij de karthuis op de Swalmerstraat, ook in een hooiberg en in een
klein strooien huisje. De brand brak echt uit op 15 juli tegen de avond en breidde zich razendsnel uit gevoed door de strooien en rieten daken en de vele houten gevels. Een gedeelte van de Christoffelkerk verbrandde, alsook de H. Geestkerk, het stadhuis en de Kruisheerenkerk bij de Hamstraat, met Swalmer- en Oliestraat, de tussengelegen straten lagen in puin. Totaal 900 huizen werden vernield. Daarop volgde negen dagen later een hevige storm op St. Jacobsdag, die de nog recht staande muren omver blies. Direct werden door de regering en het stadsbestuur noodwoningen gebouwd om te voorkomen dat ingezetenen weg zouden trekken uit de stad. De brandstichters werden later opgespoord, gepijnigd en gehangen.
De toestand verandert, wanneer paus Paulus IV de nieuwe kerkelijke indeling van de Nederlanden bekend maakt en het bisdom Roermond sticht en Wilhelm van der Lindt (Lindanus) benoemt tot de eerste bisschop van Roermond in 1561. Hij wordt in 1563 gezalfd te Brussel door kardinaal Granvelle. maar hij neemt eerst tien jaar later plaats op zijn zetel in de kathedraal van Roermond, de H. Geestkerk.
De 23e juli van het jaar 1572 werd vooral voor de geestelijkheid van Roermond
een ware rampdag. Die oefende op de roofzieke bende veroveraars zo’n aantrekkingskracht uit, dat de rest van Roermond er betrekkelijk goed van afgekomen is. Maar nonnen, priesters en monniken moesten dan ook door een hellevuur van doodsangst, schrik en ellende. Bisschop Lindanus was daags tevoren al uitgeweken, aangespoord hiertoe door burgemeester Puytlinck. Nauwelijks was de stad genomen of de soldaten spoedden zich naar het Hieronymus-huis in de Lombartstraat. Samen met achterbuurtvolk sloegen zij in het bisschoppelijk verblijf de deuren en ramen in, roofden schilderijen en huisraad en sloegen planken uit de zoldering op zoek naar schuilhoeken. In het Kartuizer-klooster zijn ze het felst tekeergegaan. De voornaamste reden was: geld, monniken, geld !
We willen hier niet alle moordpartijen uitvoerig beschrijven. We laten het bij het vermoorden van de oude heer prior. Ze sloegen hem een diepe hoofdwond, hakten hem een oor af, vilden zijn slapen en stieten een dolk door zijn lendenen.
Zo goed als de hele kloostergemeenschap werd op een gruwelijke manier afgemaakt. Drieëntwintig geestelijken, onder wie twaalf kartuizers. Onnodig te beschrijven hoe de adellijke Munsterzusters zonder ontzag voor ouderdom of stand op beestachtige wijze werden mishandeld. Een uit Roermond gesmokkelde brief vermeldt, dat men er van gruwt te beschrijven hoe in ook nog andere kloosters de eerbaarheid van Godgewijde maagden zonder eerbied voor hoge jaren werd bezoedeld. In alle kerken en kloosters vierden roof- en vernielzucht hoogtij, beeldenstorm en klokkenroof. Ook de burgerij had van de ongetemde plunderzucht zwaar te lijden. Op 12 oktober trokken de Spanjaarden weer Roermond binnen, „maar het kon geen stad meer genoemd worden omdat het geheel woest ligt en bijna open voor allerlei ongerechtigheden”.
Bij de verovering van Roermond in 1632 door de Staatsen was hun bij verdrag de kerk van het Begijnhof toegewezen. Hiermee niet tevreden namen zij zich wederrechtelijk de Kathedraal van de H.Geest om er hun godsdienstoefeningen te houden. De bisschop Jacobus a Castro en het kapittel verhuisden op 24 september van dat jaar naar de parochiekerk van St. Christoffel, die toen de kathedrale kerk bleef tot in 1637, toen kardinaal Ferdinandus van Oostenrijk de stad heroverde. De H. Geestkerk werd in 1637 opnieuw ingezegend door de bisschop, die toen het 52e jaar van zijn priesterwijding en het 25e jaar van zijn episcopaat herdacht. De Kathedraal van de H. Geest bleef daarna de zetelkerk tot 14 april 1661, toen het kapittel gevestigd werd in de parochiekerk van de H. Christoffel en Lambertus, die veel groter was. Dat gebeurde nogal plechtig, want op Witte Donderdag zingt bij gelegenheid van de plechtige overbrenging van het kapittel uit de H. Geestkerk naar de Kathedraal van St. Christoffel en Lambertus bisschop d’Allamont de Hoogmis en verricht die dag ook de wijding der H. Oliën. Op die gedenkwaardige morgen werden ook met grote statie de relikwieën van de H.H. Wiro, Plechelmus en Otger naar de kathedraal overgebracht. Deze relikwieën waren teruggevonden in 1594 bij het herstellen van een door de geuzen in 1572 verwoest altaar in de H. Geestkerk.
Het Spaans bestuur in 1665 begon voor Roermond met zo’n zware ramp, dat die een grote indruk maakte in het hele land. Pastoor Damenier vertelt hierover, dat '31 mei 1665 in festo Trinitatis in brant geraekt sijn tot elfhonderd huijsen toe, ende men weet niet hoe', wat later wel bekend werd namelijk door het schieten van vuurpijlen tijdens de sacramentsprocessie. De brand, eenmaal losgebroken aan het Zwartbroek, was bij winderig weer niet meer te stuiten. Dat alles door het schieten van een vreugdeschot, ontijdig gelost. Vijf openbare gebouwen met inhoud, het bisschoppelijk Hof, het Prinsenhof, de Kanselarij, het Postkantoor, de Rekenkamer verbrandden met alle charters, bescheiden en papieren. Bisschop Eugenius Albertus d’Allemont redde alleen nog de oprichtingsbullen van het bisdom. Op honderd huizen na lag de stad in as. Alleen werden gespaard: Stadhuis, Christoffelkerk, klooster der Kruisheren. de Franciscanen aan het
Zwartbroek, Maria Wee en Mariagaard. De H. Geest in de Munsterstraat, de Munsterabdij, het Seminarie in de Veldstraat, de kapel der Ursulinen gingen ten onder.
Het gewone volksleven met zijn eigenaardige gebruiken trotseerde de verandering der tijden. De gilden bleven hun rangorde in de processies behouden, vierden hun patroon- en teerdagen, de spintweggen kwamen op tafel als de winter in aantocht was en de naaisters met licht moesten gaan werken. Met St. Jan hing men kronen aan slingers gebonden midden in de straat en danste er onder, ondanks het verzet van de Magistraat. St. Nicolaas werd plechtig gevierd evenals St. Thomas en St. Silvester. De Vastenavond, uit het Zuiden overgewaaid, werd met mommerijen gevierd en bij bruiloften werden de bruiden gevangen en geschat om teergeld voor de “put”. Met Driekoningen werd de Ster rondgedragen en eens in het jaar droeg men de gesierde putkaars onder gezang en gebed naar de Kapel. De buren droegen de overledenen ten grave en ’s avonds brandden in de nissen op de putten (=pompen!) tal van kaarsen voor de O.L. Vrouwe-beeldjes. In 1711 werd de stadsverlichting ingevoerd.
Roermond kwam tussen 1740 en 1792 onder Oostenrijks bestuur. Als eerbetoon aan keizerin Maria Theresia werd de Stenen Brug naar haar genoemd: de Maria
Theresiabrug, die in 1742 door de kracht van het water was weggeslagen en dus hersteld diende te worden. In 1782 werd langzaam met het afbreken van de stadspoorten begonnen na aanbesteding, daarna ook de wallen, muren en droge grachten.
Tijdens de Franse bezetting (van december 1792 tot einde 1814) op het einde van de 18e eeuw zijn de kerken een tijdlang gesloten geweest, omdat de geestelijkheid weigerde de eed af te leggen aan de Franse Republiek. Op 14 juli 1800 is de kathedraal weer geopend en konden de priesters terugkeren.
De verjaardag van Napoleon werd met goedvinden van de kerkelijke overheid op 15 augustus gesteld. Dit feest moest op hoog bevel in de Roermondse kerken gevierd worden door een plechtige H.Mis met preek, processie en Te Deum.
Ieder jaar werd er een bruidsschat van 600 francs toegekend aan een verloofd meisje dat op de verjaardag van de keizerskroning wilde trouwen. Als er meer dan een waren, diende het gemeentebestuur het waardigste aan te wijzen…
Het jaar 1797 werd voor de Munsterabdij een noodlottig jaar. Na toch al veel ellende te hebben meegemaakt, kwamen drie Franse commissarissen meedelen, dat “de laatste telgen van de glorieuze Abdij in den naam der vrijheid haar oud en trouw klooster moesten verlaten. Een pijnlijk en obscuur einde van een grootsch bestaan”. De religieuzen keerden terug naar hun ouderlijke woningen, terwijl de Hooggeboren Vrouwe Abdis Maria Josepha de Broick haar laatste dagen in de stad Roermond zelf heeft gesleten en begraven is te Herten.
Het kienspel, waarbij blijkbaar nogal eens twist ontstond, werd onder toezicht gesteld (1807 door Jacob Kwisthout, de toemalige maire). De 13e januari was het hoofdkwartier van de Fransen door Roermond getrokken en de volgende dag verlieten zij onder de hertog van Tarente de stad om er niet meer terug te keren.
Burgemeester Michiels van Kessenich deelde nog diezelfde dag mee, dat er de volgende dagen duizenden geallieerden door de stad zouden trekken.
Alhoewel bij de besprekingen in Wenen en elders moeite gedaan werd om Opper-Gelderland met Roermond als hoofdstad te doen herrijzen, werd een tweevoudig besluit genomen door de grondwet-commissie, dat de Roermondse bisschopszetel werd hersteld én dat Roermond zou gaan behoren tot de provincie Limburg.
Doordat de stad toch nog te veel ommuurd bleef, kon er geen uitbreiding plaatsvinden. Begin 19e eeuw is men begonnen met het slechten van de stadsmuren. De laatste wallen, die tussen de Maasnielderpoort en de Kapellerpoort, waren in 1843 gesloopt.
Kerstnacht 1916 werd de kathedraal voor het eerst elektrisch verlicht.
In december 1942 werden door de bezetter de klokken van de Kathedraal en Munsterkerk gevorderd.
Op de dag voor de bevrijding van Roermond op 1 maart 1945 hebben de bezetters de toren van de Kathedraal opgeblazen, wat een enorme ravage teweegbracht ook in de rest van de kathedraal. De Munsterkerk bleef gespaard, omdat enkele Roermondenaren kans hebben gezien het “Sprengcommando” af te leiden met wat spiritualiën. Op zondag 7 december 1952 kon monseigneur Lemmens de nieuwe klokken van de Kathedraal wijden. De grootste klok, de Maria-klok, was gespaard gebleven en na de oorlog in Tilburg teruggevonden. Kerstnacht 1952 werden de klokken voor de eerste keer geluid, tijdens de Nachtmis, die nog gehouden moest worden in de noodkerk. De oude manege (hoek Graaf Gerardstraat/Kloosterwandstraat) deed een tijdlang dienst als nood-kerk voor de Kathedraal tot 1954.
In 1957 kon Christoffel weer zijn plaats innemen op de herstelde toren van de Kathedraal, die nu aan een complete herinrichting toe is.